Onblusbaar vuur

Wanneer we de uitdrukkingen “onblusbaar vuur” en “eeuwig vuur” tegenkomen kunnen we daar zomaar niet een letterlijke betekenis aan geven. We moeten eerst uitzoeken hoe deze woorden in de rest van de bijbel worden gebruikt. En als we dan in het oude testament kijken dan wordt deze uitdrukking vaak gebruikt om daarmee een komende verwoesting over een volk te beschrijven, en niet een eeuwig lijden van de ziel in het hiernamaals. Een paar voorbeelden,

“De zondaars in Sion vrezen, beving grijpt de godvergetenen aan. Wie onzer kan verkeren bij een verterend vuur; wie onzer kan verkeren bij een eeuwige gloed?” (Jes 33:14)
“besnijdt u voor de Here en doet weg de voorhuid van uw hart, gij mannen van Juda en inwoners van Jeruzalem, opdat mijn gramschap niet uitsla als een vuur en onuitblusbaar brand om de boosheid uwer handelingen.” (Jer 4:4)
“Daarom, zo zegt de Here Here: Zie, mijn grimmige toorn giet zich uit te dezer plaatse over mens en dier, over het geboomte des velds en de vrucht van de bodem, en brandt zonder geblust te worden.” (Jer 7:20)

“Zoals zilver, koper, ijzer, lood en tin in de smeltoven bijeengebracht wordt en daaronder het vuur wordt aangeblazen, om het te smelten, zo zal Ik u bijeenbrengen in mijn toorn en in mijn grimmigheid, en Ik zal u erin werpen en smelten.” (Ezechiël 22:20)

Zorgt de toorn van God voor een vuur of brand die niet uitgeblust kan worden? En gooit God de Israëlieten in een smeltoven? Nee natuurlijk niet, dit is allemaal beeldspraak, God waarschuwde het betreffende volk voor een komend oordeel dat het volk over zichzelf uitriep…

En dan wordt het verhaal van Jezus over de schapen en de bokken in Mattheus 25 ook een stuk duidelijker. Ons wordt veelal voorgehouden dat het oordeel over de schapen en de bokken ooit in de toekomst zal plaatsvinden, waar mensen uit alle volken van heel de wereld zullen worden verzameld en geoordeeld. We lezen daar de volgende teksten,

“Voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan één van deze mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan.” (Matt 25:40)

De “minste broeders van mij” waar Jezus zich mee identificeerde waren de oorspronkelijke discipelen van Jezus. Jezus vertelt de apostelen hoe ze in de toekomst door de Joden behandeld zouden worden. We lezen in o.a. Mattheus 10 en 23 dat ze overgeleverd, gevangengenomen en gegeseld zouden worden in de synagogen en zelfs gedood zouden worden. Maar Hij waarschuwde de bokken dat ze een extreme straf zouden onder gaan,

Dan zal Hij ook tot hen, die aan zijn linkerhand zijn, zeggen: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, naar het eeuwige vuur, dat voor de duivel en zijn engelen bereid is.”

Met “de duivel en de engelen” wordt het Joodse religieuze bolwerk mee bedoeld, het Sanhedrin met als leden de hogepriesters, schriftgeleerden en oudsten van het volk. Zij leefden onder de vloek van de wet en werden door Jezus zodanig als vervloekten genoemd. Zij hadden overspel gepleegd en hun koninkrijk zou van hun worden afgenomen. Zij hadden onschuldig bloed vergoten en zouden de gevolgen ondergaan zoals ze zelf ook bevestigden,

“Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen!” (Matt 27:25)

Het “eeuwige vuur” was het oordeel wat ze over zichzelf hadden uitgeroepen en is een beeld van de verwoesting van Jeruzalem en de tempel 70 na Christus. We kijken ook even naar het laatste vers van dit hoofdstuk waar we het volgende lezen,

“En dezen zullen heengaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar het eeuwige leven.” (vers 46)

De betekenis van het eeuwige leven vinden we terug in Johannes 17,

“Dit nu is het eeuwige leven, dat zij u kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt.” (Joh 17:3)

Het gaat hier over een relationele verhouding met God, hier wordt niet gesproken over een eeuwig leven na dit leven. En zo moeten we ook eeuwige straf zien, een leven zonder relatie met God, een leven onder de wet met zijn immense ondraaglijke regelgeving, een leven naar het vlees onder geestelijk druk, uitgebeeld als een eeuwige straf in vuur, buitengesloten van het nieuwe verbondskoninkrijk van God, met als climax de verwoesting van Jeruzalem en de tempel, het definitieve einde van het oude verbondsleven.