We kijken naar een tekst in Johannes 5 waar we een referentie vinden over het oordeel en lezen daar het volgende,
“Verwondert u hierover niet, want de ure komt, dat allen, die in de graven zijn, naar zijn stem zullen horen, en zij zullen uitgaan, wie het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, wie het kwade bedreven hebben, tot de opstanding ten oordeel.” (Joh 5:28)
De verzen die we hier aanhalen moeten we in de context lezen, maar daarnaast ook de principes van de hermeneutiek volgen, o.a. tekst met tekst vergelijken… In vers 25 spreekt Jezus over het tijdstip (nu, in de tijd van Jezus) dat de doden naar zijn stem zouden horen. En diezelfde doden lagen dus in hun graven (Israël in geestelijke dode toestand), dat gaat niet over letterlijke graven, maar over de geestelijke doden die in hun graven lagen en dan gaat het met name over de schriftgeleerden, de farizeeërs en hun volgelingen. Jezus zegt ook in Mattheus 23 dat zij lijken op
“witte ‘graven’, van buiten schoon maar van binnen zijn ze vol doodsbeenderen” (Matt 23:27).
En die zouden tot geestelijk leven komen, als ze de stem van Jezus zouden horen zoals Hij zei in vers 24,
“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie mijn woord hoort en Hem gelooft, die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan uit de dood in het leven.” (Joh 5:24)
Jezus verwijst hier naar het verhaal van de dorre beenderen uit Ezechiël 37 dat gaat over de herrijzenis van Israël, in eerste instantie de terugkeer uit Babylonië, maar ook met een geestelijke verwijzing naar de eerste eeuw na Christus, de geestelijk dode natie Israël die tot leven komt (zie Hand 2). We lezen daar het volgende tekstgedeelte,
“Voorts zeide Hij tot mij: Mensenkind, deze beenderen zijn het gehele huis Israëls (de beide huizen). Zie, zij zeggen: Onze beenderen zijn verdord en onze hoop is vervlogen; het is met ons gedaan. 12 Daarom profeteer en zeg tot hen: Zo zegt de Here Here (Jezus): zie, Ik open uw graven en zal u uit uw graven doen opkomen, o mijn volk, en u brengen naar het land Israëls. 13 En gij zult weten, dat Ik de Here ben, wanneer Ik uw graven open en u uit uw graven doe opkomen, o mijn volk. 14 Ik zal mijn Geest in u geven, zodat gij herleeft en Ik zal u doen wonen in uw land; en gij zult weten, dat Ik, de Here, het gesproken en gedaan heb, luidt het woord des Heren.” (Ezech 37:11-14)
Het gaat hier, net als in het tekstgedeelte uit Johannes 5, niet over fysieke graven, maar het beschrijft de geestelijke toestand van de natie Israël en met name van de schriftgeleerden en farizeeërs… En als we dan tenslotte in vers 29 lezen over ‘opstanding ten leven’ en ‘opstanding ten oordeel’ dan gaat dat over ‘zij’ die de stem van Jezus hoorden, alsmede Zijn waarschuwing voor het komende oordeel en tot geloof kwamen, en ‘zij’ die niet Zijn stem niet hoorden, niet geloofden en het oordeel over zichzelf afriepen en ten onder gingen met de verwoesting van Jeruzalem en de tempel 70 NC.
Deze tekst heeft dus niets met een eventueel eindoordeel van doen en is niet op ons van toepassing…
